De du Quesnoy-dynastie bestond uit Hieronymus de Oude (Béthune, ca. 1570-Brussel, 1650), die in 1594 in Brussel aankwam, en zijn twee zonen: Frans (Brussel, 1597-Livorno, 1643) en Hieronymus de Jonge (Brussel, 1602-Gent, 1654). Toch vormde alleen het leven en werk van Frans du Quesnoy, die een briljante carrière in Rome had gehad, het voorwerp van diepgaande studie. Toen Hieronymus de Jonge in 1654 tot de brandstapel werd veroordeeld, ging alle kritische aandacht die mogelijk naar zijn werk had kunnen gaan, samen met hem verloren. Nochtans had ook hij een grote sociale en artistieke opgang doorgemaakt. Hij werd ontwerper, beeldhouwer en architect aan het hof van Leopold Willem (1647-1656), toen gouverneur van de voormalige Nederlanden.
Deze publicatie werpt een nieuwe blik op de biografie en productie van Hieronymus de Oudere en Hieronymus de Jonge. De vragen die met dit onderzoek samenhangen, hebben zowel betrekking op de dynamiek en de context van de Brusselse beeldhouwkunst in de eerste helft van de 17de eeuw, als op het bestaan van een intergenerationele overdracht binnen het atelier. De analyse van de sculpturen in de catalogus heeft tot doel om de bijdragen en de originaliteit van dit atelier op een nieuwe manier voor te stellen, en dit na het uit de wereld helpen van de aannames die wijdverspreid waren in de geschiedenis van de Vlaamse beeldhouwkunst. De prestaties van Hieronymus de Oudere en Hieronymus de Jonge werden overschaduwd door enerzijds de aanzienlijke bijdrage van Frans du Quesnoy en anderzijds die van Rubens, door velen beschouwd als de enige grondlegger van de Vlaamse barokkunst. Dit werk biedt ook de eerste catalogue raisonné van de twee kunstenaars.